Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4635

Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900899/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) door middel van een uitbreiding aan de achter- en rechterzijgevel, het wijzigen van diverse gevelkozijnen en gevelonderdelen en het aanbrengen van een entreeluifel.


Uitspraak

200900899/1/H1. Datum uitspraak: 5 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 december 2008 in zaak nr. AWB 08/5731 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) door middel van een uitbreiding aan de achter- en rechterzijgevel, het wijzigen van diverse gevelkozijnen en gevelonderdelen en het aanbrengen van een entreeluifel. Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2008, verzonden op 23 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door E. Tolido, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Veursestraatweg 1985" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen, klasse A met bijbehorende erven". Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 7, wordt onder bijgebouw verstaan een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, zoals een berging, garage of schuur. Ingevolge artikel 3, eerste lid, zijn de op de kaart als "Eengezinshuizen, klasse A met bijbehorende erven" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, dienen de in het eerste lid genoemde eengezinshuizen te worden gebouwd met inachtneming van de bepaling dat de gezamenlijke oppervlakte - met inbegrip van de in het derde lid bedoelde bijgebouwen - niet meer mag bedragen dan het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, hoogten, perceelgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%. 2.2. Het bouwplan overschrijdt het op de plankaart aangeven bebouwingspercentage van 12%. Om realisering ervan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften vrijstelling verleend. Dat artikel maakt een bebouwingspercentage van 13,2% mogelijk, hetgeen voor het perceel neerkomt op 104,02 m2. 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de berekening van het bebouwingspercentage, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, ten onrechte de op het perceel aanwezige overkappingen buiten beschouwing heeft gelaten. 2.3.1. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften ziet, gelet op de bewoordingen ervan, uitsluitend op eengezinshuizen en bijgebouwen. De overkappingen zijn gesitueerd aan de zijkant van de bestaande woning. Aan de overige zijden zijn de constructies open en niet door wanden omsloten. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de overkappingen niet kunnen worden aangemerkt als gebouw in de zin van artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften en derhalve evenmin als bijgebouw als bedoeld onder 7 van dat artikel. Nu de overkappingen evenmin kunnen worden beschouwd als eengezinshuizen, heeft de rechtbank met juistheid geconcludeerd dat het college deze terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening van het bebouwingspercentage, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Het betoog faalt. 2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de oppervlakte van de bestaande woning niet 87 m2 bedraagt maar 89,7 m2. Gelet op die oppervlakte en die van de bestaande schuur, bedraagt de totale oppervlakte van de bebouwing op het perceel na realisering van het bouwplan 104,80 m2, hetgeen meer is dan de 104,02 m2 die toepassing van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogelijk maakt, aldus [appellante]. Volgens haar was het college dan ook niet bevoegd krachtens dat artikel vrijstelling te verlenen. 2.4.1. Uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen en de daarop ter zitting door het college gegeven toelichting blijkt dat bij de berekening van de oppervlakte van het bouwplan de oppervlakte van de bestaande, van de woning deeluitmakende erker is meegeteld. Om dubbeltelling te voorkomen, dient van de op de bouwtekeningen aangegeven oppervlakte van 9,1 m2, waar [appellante] in haar berekening van uit is gegaan, 0,9 m2 te worden afgetrokken. Dit betekent dat, zelfs als er van zou moeten worden uitgegaan dat de oppervlakte van de bestaande woning 89,7 m2 is, de totale oppervlakte van de bebouwing op het perceel na realisering van het bouwplan 103,90 m2 bedraagt, hetgeen minder is dan de 104,02 m2 die artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogelijk maakt. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college bevoegd was krachtens dat artikel vrijstelling voor het bouwplan te verlenen. Het betoog faalt. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Van Roessel lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009 457.